Het Marokkaanse Sprookje #17 // Bloedafname
Dit is een verhalenreeks die iedere woensdag op Moderne Hippies te lezen is.
Tip: lees eerst de voorgaande verhalen.
© Richard Albert Broeksema
Voor elke chemo die ik kreeg, moest ik van tevoren mijn bloed laten testen. Dit was van groot belang in verband met mijn hemoglobine en tumormarkers. Tumormarkers zijn stoffen, meestal eiwitten, die mijn lichaam maakte als reactie op de kanker of die door de kanker zelf gemaakt werden. Tumormarkers kunnen gemeten worden in bloed, urine, hersenvocht of weefselmateriaal. Sommige horen bij één soort kanker, andere komen voor bij meerdere soorten. Deze stoffen bewijzen echter niet dat er per definitie een tumor is; artsen vinden ze ook bij andere ziektes en zelfs bij gezonde mensen. De uitslag alleen zegt dus niet alles; tumormarkers kunnen ons alleen helpen een diagnose te stellen in combinatie met een ander onderzoek. De stoffen zeggen vooral veel over het verloop van een ziekte. In dit geval mijn “ziekte”. Mijn artsen konden hieraan o.a. zien of mijn behandeling aansloeg en of de kanker na mijn behandeling wegbleef of terugkeerde.
All good, een lange en informatieve introductie! 😉
Als ik in een goede conditie was liep ik zelf naar de afdeling Bloedafname. Deze bevond zich op de begane grond naast het “ziekenhuis-restaurant”. Bij aankomst moest ik altijd een nummertje trekken. Dat herinnerde me altijd aan mijn tienertijd, toen ik elke zaterdagochtend boodschappen voor mijn moeder ging doen. Wanneer ik naar de slagerij ging was er altijd een rij van jewelste. Teneergeslagen en moederloos keek ik dan naar mijn nummertje: nummer 26 terwijl er op het beeldscherm nummer 15 stond weergegeven. Tja, geduld is een schone zaak, maar terwijl ik in de wachtkamer zat te wachten was het het belangrijkst dat mijn lichaam weer schoon werd.
Voor naalden ben ik absoluut niet bang. Ik heb zelf twee tattoo’s laten zetten en zeker na mijn avontuur in Marokko waren alle naalden hier in Nederland ‘a piece of cake’. Wel moet ik hierbij eerlijk bekennen dat in mijn laatste weken de prikken wat minder fijn aanvoelde, omdat mijn aders door de chemo harder werden. Gelukkig had ik wel een favoriete prikdokter, om het beestje maar bij de naam te noemen. Prikdokter vond ik zelf wel heel mooi klinken; zo zeiden we dat vroeger ook als kind, dus waarom nu dan niet? Het hele gebeuren was al serieus genoeg, dus beter om het lekker luchtig te houden!
Mijn favoriete prikdokter heette Suki, een man van rond de 42 jaar oud. Hij was één van de mensen in het ziekenhuis die altijd oprecht geïnteresseerd in mij was en veel compassie en begrip toonde. Zeker wanneer ik hondsmoe was en er zo wit en grijs uitzag alsof er iemand een asbak over mij heen had laten vallen. En wanneer hij zag dat ik bijna aan het eind van mijn latijn was, dan ging hij altijd een beetje neuriën tijdens het prikken en de mooiste verhalen vertellen over wat hij in het weekend had uitgespookt. Ik had oprecht heel veel engeltjes om mij heen in het ziekenhuis – dank je wel, lieve Suki, voor al je zorgzame prikken!